Academia.eduAcademia.edu
Mededelingen van de Stichting A.G. van Hamel voor Keltische Studies nummer 61 I februari 2014 Geringd wapentuig: maliënkolders uit de ijzertijd セ@ MARliJN A. WIJNHOVEN b ij maliënkolders denkt men al snel aan middeleeuwse ridders die te paard ten strijde trekken. Het gebruik van dit type bepantsering is echter veel ouder en gaat onder de Kelten zelfs terug tot de ijzertijd. Een maliënkolder bestond uit kleine ijzeren ringetjes die op een vernuftige wijze in elkaar geweven waren. Afhankelijk van de grootte van de ringen omvatte een volledig ringharnas wel tien- tot veertigduizend ringen. 1 De studie naar maliënkolders uit de periode van hun ontstaan tot en met de eerste eeuw v. Chr. (hier ijzertijd genoemd) is niet eenvoudig. Slechts enkele exemplaren hebben de tand des tijds doorstaan. Vaak vinden archeologen niet meer dan een aan elkaar geroest blok ijzer waarin de structuur van ringetjes te zien is. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar een compleet maliënkolder in flexibele toestand heeft men nog niet gevonden voor de ijzertijd. Naast de restanten zelf zijn er afbeeldingen- veelal sculpturen en reliëfs in steen die informatie bieden. Zulke afbeeldingen kunnen echter niet altijd letterlijk genomen worden. Het doel van zo'n afbeelding is namelijk vooral het overbrengen van een bepaalde boodschap aan de toeschouwer en niet zozeer het geven van een zo realistisch mogelijke weergave. We kunnen afbeeldingen dus niet beschouwen als foto's van het verleden. Als laatste bron kan de klassieke literatuur ook aanwijzingen geven. Hoewel maliënkolders zelden het onderwerp van gesprek zijn, noemen sommige schrijvers ze wel af en toe. Ondanks de genoemde beperkingen maakt de combinatie van bronnen (de archeologie, iconografie en klassieke literatuur) het wel mogelijk om een redelijk beeld te krijgen van de vroege periode van de maliënkolder in Europa. Uiterlijk voorkomen Het ontwerp van de maliënkolder in de ijzertijd komt voor een deel overeen met een oudere vorm van bepantsering gemaakt van linnen. De Grieken populariseerden dit stoffen kuras- ook wellinothorax genoemd- in de zesde eeuw v.Chr. in het Mediterrane gebied. Zeer waarschijnlijk is het ontwerp van de maliënkolder hiervan afgeleid of er in elk geval op geïnspireerd. Beide maken gebruik van zeer karakteristieke flappen die over de schouders liggen (zie figuur 1). Bij maliënkolders beginnen de flappen op de rug en eindigen op de borst. Hier bevindt zich een metalen sluiting die hen stevig op hun plek houdt. In de ijzertijd omvat de maliënkolder geen mouwen. Soms zijn de flappen echter zo groot dat zij niet alleen de schouders maar ook de bovenarmen van de drager beschermen. De lengte van een gemiddeld ringharnas komt in deze tijd niet veel verder dan net over de dijen. Meerdere onderzoekers denken dat de schouderflappen extra bescherming bieden. De Engelse term voor dit deel van het .i. Figuur 2. Fragment van de maliënkolder uit Fluitenberg. Foto M.A. Wijnhoven. harnas- shoulder doublers - verraadt dit al. Zij stellen zich het torsogedeelte van de maliënkolder voor als een mouwloos shirt dat met overliggende flappen de schouders voorziet van een dubbele laag maliën. We hebben echter geen bewijs of het torso inderdaad de vorm van shirt heeft gehad of eerder bestond uit een 'rol van maliën' die open is aan de bovenzijde. In het laatste geval zouden de flappen dienen om het torsogedeelte op te houden zoals bij een hedendaagse tuinbroek. De archeologische overblijfselen van maliën uit de ijzertijd zijn helaas te slecht bewaard gebleven om hier uitsluitsel over te geven. Evengoed blijken afbeeldingen niet voldoende duidelijk over dit soort technische details. Of er nu een dubbele laag maliën aanwezig was of niet, er zijn andere redenen die de aanwezigheid van de schouderflappen kunnen verklaren. Een van de problemen bij het aantrekken van een maliënkolder is de opening voor het hoofd. Deze moet groot genoeg zijn zodat het harnas hier gemakkelijk overheen gaat, echter ook weer niet te groot. Eenmaal aan zou een te grote opening de kwetsbare delen van de bovenborst, hals en schouders onbeschermd laten. Door gebruik te maken van de flappen verdwijnt dit dilemma. De schouderdelen dekken een grote opening voor het hoofd namelijk weer af. Echt er, de belangrijkste reden voor hun aanwezigheid moet waarschijnlijk gezocht worden in het stoffen kuras en voorloper, de linothorax. Binnen de archeologie is het een bekend fenomeen dat objecten, ondanks de veranderingen en ontwikkelingen die zij doormaken, vaak oudere kenmerken behouden. Het behoud van die kenmerken is niet per se functioneel. De aanwezigheid van de schouderflappen is misschien niet meer dan een kwestie van gewoonte omdat de lino thorax ze ook al had. Vroege periode De oorsprong van de maliënkolder ligt waarschijnlijk in het Keltische bereik. De uitvinding hiervan lijkt terug te gaan tot de vierde eeuw v. Chr. De eerste vondsten bevinden zich rond het eind van deze eeuw en de start van de derde eeuw v. Chr. en komen uit Hjortspring (Denemarken), cゥオュ・セエ@ (Roemenië) en Horny Jatov (Slowakije). Het vroege begin van maliënkolders gaat gepaard met onzekerheden . Zoals vaker binnen de archeologie is men het niet altijd eens over de juiste datering. Dit geldt zeker voor het Keltisch elitegraf uit cゥオュ・セエ@ in Roemenië. Veel archeologen zien in de restanten van dit maliënkolder het oudste bewijs voor deze pantsersoort. Tegengeluiden plaatsen het echter in de derde eeuw v.Chr. Dit is nog steeds erg vroeg, maar zeker niet de vroegste datering. De maliënrestanten uit Hjortspring zijn ook onderwerp van discussie, al gaat het in dit geval niet om de datering; van de restanten is namelijk niets meer overgeleverd. Hjortspring is in 1921-22 opgegraven. De uitvoerend archeoloog trof roestige grond aan waarin kleine ringachtige vormen te zien waren. Hij interpreteerde dit als de restanten van meerdere maliënkolders die zo ver vergaan waren dat zij niet meer op te graven waren. Slechts een 'schaduw' van hun aanwezigheid was in de grond waar te nemen. Door een enkeling is gesuggereerd dat de vondst helemaal geen maliënkolders betrof, maar dat de roest van nabijgelegen ijzeren objecten zich om de wortels van planten heeft genesteld en zich als ringetjes in de grond manifesteerde. Om het nog complexer te maken; de objecten uit Hjortspring hebben niet hun oorsprong in deze plaats. Zij zijn meegenomen door een aanvallend leger. De bewoners van de regio van Hjortspring hebben de aanval afgeslagen en de objecten vervolgens in een moeras (ritueel) gedeponeerd. Het is onbekend waar dit aanvallende leger vandaan kwam. De restanten van Horny Jatov zijn de jongste van de drie en niet omstreden. Mochten de bezwaren ten aanzien van de andere twee juist blijken dan zijn ze onverhoeds ook de oudste. Ondanks deze onzekerheden bestaat binnen de archeologie wel een consensus dat de maliënkolder inderdaad in de vierde eeuw v. Chr. is uitgevonden en waarschijnlijk is toe te schrijven aan de Kelten. Dit laatste wordt gesteund door twee aanvullende feiten. In de eeuwen die volgen blijven maliënkolders namelijk relatief vaak voorkomen in Keltische context. Bovendien associëren latere Romeinse schrijvers de Kelten met deze beschermkledij. Zo schrijft Varro Reatinus in de eerste eeuw v. Chr. als uitleg over het woord lorica (hetgeen pantser of harnas betekent): 'Nadien kreeg het Gallische harnas deze naam; een ijzeren tuniek gemaakt uit ringen' (Oe lingua latino V.24). 2 Forse toename De periode van de derde eeuw v. Chr. tot het begin van onze jaartelling kent een grote toename in het aantal vondsten van maliënkolders. Inmiddels zijn er voor dit tijdvak meer dan veertig ringharnassen bekend en het aantal blijft snel toenemen met nieuwe opgravingen . De laatste jaren zijn met name veel vondsten in de Balkan aan het licht gekomen. Bulgarije en Roemenië voeren hierin de boventoon. In de derde tot en met de eerste eeuw v. Chr. begroeven de inwoners van deze regio de krijgerselite van hun samenleving met vele bijgiften, waaronder wapentuig. Maliënkolders maakten hier ook vaak onderdeel van uit. De grote hoeveelheid vondsten uit Oost-Eu ropa lijkt te w ijzen op een Oost-Europese Keltische oorsprong van de mal iënkolder. Zeker gedurende de derde eeuw v. Chr. komen maliënkolders hier vaker voor dan in Keltisch Centraal- of West-Europa. Pas in de late ijzertijd neemt hun aantal in Centraal- en WestEuropa flink toe. Archeologen uit de Balkan gaan zelfs zo ver dat ze de oorsprong van de maliënkolder toeschrijven aan de toenmalige bewoners van de Balkan (Kelten en Thraciërs), maar enige voorzichtigheid blijft geboden. Waarschijnlijk heeft het gebruik van maliënkolders zich vanuit Oost-Europa snel verspreid naar andere gebieden. Vroege vondsten uit West-Europa komen namelijk wel voor, zoals de maliënkolder uit de derde eeuw v. Chr. in Kirkburn, GrootBrittannië. Dit beperkt zich niet alleen tot Keltische context, maar ook daarbuiten. Een goed voorbeeld zijn de ュ。ャゥセョイ・ウᆳ tanten uit Fluitenberg ten noorden van Nederland (Zie figuur 2). Aanvankelijk dacht men dat de restanten Romeins waren, maar koolstofdatering van botfragmenten die aan de maliën vastgekoekt zaten toonde een veel oudere datum. Koolstofdateringen leveren nooit een enkel tijdstip in het verleden op, maar geven een tijdsmarge. De datering van de Fluitenberg restanten ligt tussen en 355 en 95 v.Chr. Vanaf de tweede eeuw v. Chr. is de maliënkolder breed verspreid. Naast Keltische vondsten zijn maliënrestanten uit deze periode bekend uit Germaanse, Geto-Dacische, en ScythischeSarmatische context. Er is ook een vondst uit Noord-Afrika. Ergens in de periode tussen de derde en tweede eeuw v.Chr. beginnen ook de Romeinen de maliënkolder te gebruiken. Halverwege de tweede eeuw is het al zo ingeburgerd dat de Griekse geschiedschrijver Polybios het direct in verband brengt met Romeinse soldaten. Hij schrijft over een grote militaire parade in Syrië georganiseerd door koning Antiochus IV: 'Het werd geleid door vijfduizend mannen in de bloei van hun leven en bewapend in Romeinse stijl met maliënkolders' (Oe Historiën 30.25). Als geen ander excelleerden de Romeinen in het herkennen en eigen maken van nuttig wapentuig van hun tegenstanders. Niet opnieuw het wiel uitvinden lijkt vooral het Romeins devies. De maliënkolder bleek een van hun meest favoriete pantsers en is gebruikt tot ver na de val van het Romeinse Rijk. Context Maliënko lde rs in de ijzertijd worden vaak gevonden in funeraire context. Dat wil zeggen dat zij als bijgift zijn gep laatst in het grafvan een overledene. Dat deze beschermkledij niet aa n iedereen was voorbehouden, wordt du idelij k door de andere bijgiften die de overledenen begeleidden. De giften bestonden vaak uit zeer rijke artikelen en hadden regelmatig een martiaal karakter. Maliënkolders gaan dan ook vaak gepaard met andere militaria zoals helmen, schilden en zwaarden. Deze context wijst op een hoge status van de maliënkolder in de ijzertijdmaatschappij. Het zegt ook iets over de stratificatie van de samenleving en sociale positie waaraan deze militaria waren voorbehouden. Maliënkolders waren in de ijzertijd geen gemeengoed en behoorden vooral toe aan de krijgerselite van de samenleving. Dit was anders voor de Romeinen. Hun overlijdensrituelen kwamen niet overeen met die zoals hierboven omschreven. Zij cremeerden hun overledenen zonder (al te veel) bijgiften . Romeinse maliënkolders worden dan ook voornamelijk gevonden op plaatsen met een militaire aanwezigheid. In de tweede eeuw v. Chr. is de maliënkolder nog voorbehouden aan de rijkeren . Zo schrijft Polybios: 'De gewone soldaten dragen bovendien een messing borstplaat een span wijd . .. maar degenen - waa rvan vastgesteld - met meer dan tienduizend drachmen dragen in plaats hiervan een maliënkolder' (Oe Historiën 6.23). Met de toenemende professionalisering van het Romeinse leger door de tijd heen krijgt de maliënkolder steeds minder een elitestatus. Zeker vanaf de late Republiek wordt deze bepantsering breed gebruikt onder soldaten. Toekomst van het verleden Een vogelvlucht over de ijzertijd laat zien dat we een aardig beeld krijgen door verschillende bronnen te combineren . Er is nog veel onbekend, maar ontdekkingen en inzichten in de toekomst dienen weer als verdere puzzelstukken in de reconstructie van het verleden. w 1 Deze bijdrage is gebaseerd op een deel van mijn lopend dissertatieonderzoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Dit onderzoek richt zich op de ontwikkel ing van maliënkolders vanaf hun ontstaan tot aan het eind van het Romeinse Rijk. 2 De vertal ing van dit citaat en de citaten die volgen in dit artikel zijn van de auteur. Bibliografie • Aldrete, G. 5., et al., Reconstructing ancient linen body armor: unraveling the linothorax mystery (Baltimore 2013). • Borangic, C., en 5. Pa liga, 'Note pe marginea originii ?i a rolului armurilor geto-dacilor în ritualurile funerare; Acta Centri Lucusiensis 1 (2013) 5-23. . • Gilmour, B. J., 'Iron Age mail in Britain; Royal Armouries Yearbook 2 (1997) 26-35. • Hansen, L., Die Panzerung der Kelten: Eine diachrone und interkulture/Ie Untersuchung eisenzeitlicher Rüstung (Kiel 2003). • Müller, F., "Das Fragment ei nes keltischen Kettenpanzers von der Tiefen au bei Bern·, Archäologie der Schweiz 9.3 (1986) 116-123. • Rusu, M., 'Das keltische Fürstengrab von Ciume?ti in Rumänien ·,Bericht der Römisch-Germanischen Kommission 50 (1969) 267-300. • Sanden, W. A.B. van der, 'Terug naar Fluitenberg: over een maliënkolder uit de ijzertijd; Palaeohistoria 45/46 (2003/2004) 363-375. • Stead, I.M., 'Kirkburn: a Yorkshire chariot burial- with a coat of mail; Current Archaeology 111 (1988) 115-117. • Torbov, N., 'Chain-mails from Northern Buigaria (IIH C BC); Archaeologia Bulgarica 8.2 (2004) 57-69.